#MeetTheArtist How to make a living: de eenpersoonswerelden van Maaike Fransen
LangArt toont in de New Art sectie How to make a Living, de nieuwe serie van Maaike Fransen. Het zijn films, maar daarmee doe je Fransens werk te kort. Ze ontwierp en maakte werkelijk alles voor de 6 films die ze omschrijft als parallelle werkelijkheden, eenpersoonswerelden. Van de kleding en sculpturen tot de voorwerpen die je in de films ziet tot de performance.
Maaike Fransen (1987) werd opgeleid aan de Design Academy in Eindhoven en behaalde daarna een Master aan het Sandberg Institute. Fransen is een multidisciplinair kunstenaar die droomt met haar handen. Haar werk speelt zich af op het grensvlak tussen mode, design, performance en film. Met gevonden materialen als basis maakt ze hybride objecten die het midden houden tussen gebruiksvoorwerpen en autonome sculpturen, vaak met het menselijk lichaam als uitgangspunt.
Wat krijgen we te zien op Art Rotterdam?
Ik presenteer een serie van 6 films getiteld ‘How To Make a Living’, met daarbij in de ruimte een aantal van de twee-en-driedimensionale werken uit die films en een live performance.
In deze serie films komen verschillende ideeën en disciplines samen in iets wat je zou kunnen omschrijven als absurdistisch-surrealistische 1-mens-werelden. Met het woord ‘wereld’ doel ik niet op iets groots of wijds maar juist op een heel geconcentreerde versie daarvan. Misschien is habitat een beter woord, of ‘comfort-zone’, dat was ooit de werktitel van de serie. Ieder werk is een surreëel tafereel van steeds een ander uniek bij-elkaar-horend en op-elkaar inwerkend geheel, bestaande uit installatie, object, mens en handeling.
Als toeschouwer krijg je in iedere film of performance een glimp van een alternatieve, parallelle werkelijkheid waarin steeds weer een raadselachtig ritueel of een ongewone transformatie de hoofdrol heeft. Ik voer zelf de dingen uit en ben een centraal onderdeel van het werk, maar probeer er tevens in te verdwijnen. Je zou ze ook als reeks bewegende zelfportretten kunnen zien. Doe-het-zelfportretten. Ik probeer eigenhandig te sleutelen aan mijn zogenaamde identiteit, te sjoemelen met een kneedbare lotsbestemming.
Je uit je onder meer in video’s, installaties, performance en via mode: multidisciplinairder wordt het bijna niet. Is er een de rode draad tussen al je uitingen?
Als ik naar al mijn ‘uitingen’ van de afgelopen jaren kijk, is de rode draad misschien juist wel dat de draad niet rood maar gemêleerd is. Kiezen is nooit mijn sterkste kant geweest, ik probeer altijd (te) veel bij elkaar te brengen. Waar ik wel in gespecialiseerd ben geraakt is verzamelen en collectioneren: het combineren, assembleren, fuseren van bestaande objecten en materialen vanuit functionaliteit gemixt met fantasie. Het creëren van onverwachte raakvlakken en verbanden tussen heel verschillende, ogenschijnlijk niet-bij-elkaar-horende dingen. Intuïtief en impulsief beeldend associëren en verhalen construeren. Misschien dat ik steeds streef naar zoiets als synergie of magie (1+1=3). Zowel in het samen-laten-werken van verschillende concepten, vormen, materialen en technieken als van verschillende disciplines en media.
Dingen maken op en rondom het (vaak mijn eigen) lichaam is ook een terugkerend thema in mijn werk, evenals het oplossen van, of het werken met persoonlijke onderwerpen, motieven of problemen. Ik probeer vaak de grenslijn tussen leven en werk een beetje uit te gummen. Werk maken is voor mij ook een manier om ervaringen te verwerken, zoals dromen dat kunnen doen. Droomachtigheid is een ander rood draadje in mijn praktijk; ik houd van dingen die die zich bevinden tussen echt en niet-echt, tussen normaal en bizar, tussen kunnen en niet-kunnen, dingen die de status quo ietwat oprekken of bevragen. Ik koester stiekem nog het kind in mij dat ooit geloofde dat niets wat je wensen of verzinnen kan echt onmogelijk is, als je het maar hard genoeg wil, probeert, blijft geloven en niet op geeft.
Hoe besluit je in welk medium je gaat werken?
Dat bepaal ik door het kader te onderzoeken waarin ik het werk ga maken: wat is de vraag of opdracht van waaruit de noodzaak of de wens om werk te maken ontstaat, wat zijn de middelen die ik tot mijn beschikking heb, wat is de context of locatie waar het werk terecht komt of gepresenteerd gaat worden. Kortom: het medium is vaak geen vooropgezet besluit maar een samenkomst van condities.
Zolang ik nog geen sterke voorkeur voor 1 specifiek medium heb, vind ik het fijn dat die keuze in het proces ontstaat en voelt als de meest logische, natuurlijke of de op dat moment handigste en meest relevante. ‘Iets’ helemaal vanuit ‘niets’ maken -zelfs als het medium vaststaat- past niet bij mijn collectioneer- en verzameldrift. Ik vind het geruststellend dat ik altijd ergens in m’n atelier wel een vondst of een startpunt heb liggen waarmee ik nog allerlei kanten op kan, zowel imaginair als materieel. Het hergebruiken van bestaande overtollige en afgedankte dingen of restproducten voelt daarnaast voor mij ook als een uitdaging en een urgentie, omdat we leven in een tijd van extreme materiële overdaad in combinatie met een doorgeslagen wegwerpcultuur.
Welke plaats neemt het resultaat in, dus de films, in je werk? Ligt daar de nadruk op of is het proces belangrijker voor je?
Bij How to make a living? zie ik de films niet als ‘het’ resultaat. Ze zijn zeker wel een resultaat, maar de installaties, objecten, sculpturen en acties in de films staan ook op zichzelf. Ze zijn in die vorm eveneens een resultaat. Toch, omdat deze films niets zouden zijn zonder de dingen die ik maakte, en andersom wel, ligt voor mij de nadruk in dit werk misschien iets meer op de gemaakte dingen dan op de films. De totstandkoming van die dingen is vooralsnog het grootste en langste proces. Mijn werken groeien en evolueren en vallen langzaam op hun plek, of ernaast . Soms borduur ik, ook nadat iets af lijkt, er toch nog heel lang op voort of krijgt het na lang vergeten te zijn ineens een herbestemming. De films zijn op een bepaalde manier een tussenstand, een momentopname.
Het proces, het maken, bedenken, proberen en weer aanpassen, is het belangrijkst voor me. Die fase waarin ik nog niet helemaal weet wat het resultaat zal zijn vind ik vele malen leuker dan het afronden en het presenteren. Zowel het beginnen aan, als het afronden van een nieuw werk vind ik moeilijk. Ik verblijf het liefste zo lang mogelijk precies daartussen in. Dat is deels vanuit perfectionisme, maar ook omdat ik mezelf bij vlagen graag ergens in verlies, even ergens helemaal door wordt opgeslokt en er weer als nieuw of anders uit naar boven kom. Het proces is soms meer de baas dan ik zelf, als het aan het proces lag ging het altijd maar door, deadlines zijn mijn vriend en vijand.
Daar in zijn films als doel en resultaat voor mij vaak wel onmisbaar, zowel om het werk te vervolmaken, tot leven te brengen, de beleving ervan te dirigeren (met geluid, beweging, montage etc), het in zijn digitale vorm naar eindeloos veel plekken en mensen te kunnen brengen, als om zelf (emotioneel) afstand van het werk te kunnen nemen, wetende dat het er digitaal altijd nog zal zijn. Filmen is vastleggen om daarna te kunnen loslaten.
How to Make a Living bestaat uit 6 korte films waarin de hoofdpersonen een eigen habitat hebben met eigen voorwerpen en rituelen. Kan je uitleggen wat de gedachte is achter deze serie?
Making a living verwijst als titel in de letterlijke zin enerzijds naar het maken ofwel vormgeven van ‘een leven’, maar doelt anderzijds figuurlijk op ‘rondkomen’, jezelf financieel onderhouden. Idealiter slaag je in beide en vallen die twee dingen vloeiend samen of komen ze uit elkaar voort, maar in de realiteit, althans in de mijne, schuurt en botst dat nogal en ben ik daarin soms verward en zoekende.
In deze serie probeer ik het daarom, deels fictief en speculatief, opnieuw te doen. ‘Een leven te maken’ en tegelijk daarop te reflecteren, erover te fantaseren. In schetsvorm, als een reeks van verschillende aanzetjes, in een soort onderzoek naar alternatieven en mogelijkheden, plaats ik mezelf in de verschillende zelfgemaakte settingen. Die je tevens zou kunnen zien als geabstraheerde banen, functies of rollen. Ieder werk in de serie neigt ernaar om dienstbaar, nuttig of op z’n minst opzienbarend te willen zijn, om zo bestaansrecht te verdienen.
Kan je de films zien als een poging om jouw rol als kunstenaar in deze wereld te bevragen?
Ja, het zijn op een bepaalde manier pogingen om kunsten te kruisen met het dagelijkse of het noodzakelijke, met leven en overleven. Daarin druk ik tegelijkertijd persoonlijke wensen, dromen, verlangens, ervaringen, worstelingen, angsten, teleurstellingen, twijfels en vragen uit zoals bijvoorbeeld: hoe te leven en overleven in een kapitalistisch systeem waarin overmatig veel waarde wordt gehecht aan werk, geld en spullen? Wat is mijn plek als kunstenaar in deze wereld? Hoe houd ik mezelf in leven van enkel creativiteit, zonder commercie? Hoe nastrevenswaardig en bestendig is individualisme en zelfredzaamheid? Hoever gaat ‘maakbaarheid’ eigenlijk? Hoe om te gaan met vervreemding of eenzaamheid?
Tijdens het ontwikkelen van de serie was ik herstellende van een hardnekkige hersenschudding. De gedwongen stilstand, onzekerheid, zorgen, vermoeidheid en beperkingen, gemixt met vlagen van hoop en veerkracht uit die periode hebben vast en zeker invloed gehad op deze dys- en utopische werelden.
Ik verlangde in die periode van overprikkeling en vermoeidheid extreem naar een plek van onzichtbaar afgebakende rust en orde. Een oord waar allerlei stressvolle en onnodig belastende en afleidende zaken ontbraken, waarin ik de dingen op eigen(aardige) manier kon organiseren en uitvoeren en waarin niets te veel of te weinig was. Een equilibrium! Maar Het zijn ook verkapte vluchtpogingen of exit-strategieën. Ik was extreem bang dat het nooit meer over zou gaan en ik met m’n haperende hersens arbeidsongeschikt zou worden, uit het leven zou vallen, bijna niet niets meer kunnen. In de serie inventariseer en vertaal ik het veld van dingen die me nog wel zouden lukken. Het zijn voor mij daarom ook een soort kalmerende, troostende, opbeurende doemscenario’s. Alle uitrustingen en installaties zijn tot in detail zo uitgewerkt dat ze echt gebruikt en ingezet kunnen worden.
Er zit, naast dit persoonlijke stuk, ook een meer algemene laag in de serie: we worden allemaal geboren in een wereld die al grotendeels is bedacht en gemaakt. Hoe kerf je daarin je eigen stukje uit? Welke rol kan je als individu spelen en in hoeverre heb je de vrijheid om die rol en je (eigen) wereld zelf vorm te geven? Hoe kun je kunst en creativiteit daarvoor inzetten? En hoe kun je daarvan of daarin leven, zonder je werk en het merendeel van je tijd en energie ten dienste te stellen van productie en consumptie?
Al vanaf I-hat (2010) is de toon van je werk absurdistisch, speels en licht. Waarom heeft dit je voorkeur?
Misschien is bij mij die speelse lichte toon ooit ontstaan, juist door een gebrek eraan; als een manier om met spanningen, zwaarte en trammelant om te gaan. Creativiteit en absurdisme als een uitlaatklep en een vlucht of als manier om dat wat moeilijk of vervelend is te relativeren of te sublimeren. Humor maakt vastgeroeste dingen in je hoofd (en lijf) losser.
Ik kan me ook voorstellen dat ik ooit heb gezien of ervaren dat speelsheid of spel een universele taal is die iedereen spreekt, kent en valideert en waarmee je gemakkelijk verbinding kan maken met een ander en die ander kan raken. Ik heb me eerlijk gezegd nooit zo bewust afgevraagd of en waarom het mijn voorkeur heeft. Het is niet expres of met veel inspanning dat ik er vaak op uit kom, het gebeurt vooralsnog meestal vanzelf. Het is denk ik m’n aard; het is een modus die me past, waarin mijn creativiteit het beste gedijt die mij het gelukkigst maakt.
Geschreven door Wouter van den Eijkel